De postduif wil naar huis
Wij, duivenmelkers lezen iedere week over onze sport, en dan vooral over kampioenen, over topduiven en over tophokken. We willen immers zelf ook winnen. Maar al die verhalen helpen niet echt, dat weten we ook wel. Er zijn telkens maar twee conclusies: ten eerste, vele wegen leiden naar Rome (daar heb je dus niets aan) en ten tweede, het draait allemaal om de kwaliteit van de duif. Een enkele kenner denkt dat hij die kwaliteit van de buitenkant kan vaststellen, hij neemt in duivenhokken over de hele wereld de duiven even in de hand en is er dan snel uit: deze is goed en deze moet in de vuilnisbak. Dat kan slechts een enkele uitverkorene! Al die andere kenners weten dat het niet zo werkt. Die zeggen: je kan niet in het kopje van de duif kijken, en daar gaat het om. Je moet duiven hebben die zich zo goed kunnen oriënteren dat ze op de lossingsplaats razendsnel de goede richting kiezen en dat ze onderweg voortdurend corrigeren op de wind. De postduif wil naar huis, zo simpel is het. Maar ook: zo ingewikkeld…
Wij zijn eraan gewend, maar als een buitenstaander doorheeft wat onze duiven wekelijks presteren, is vaak zijn eerste reactie: hoe kan zo’n dier dat? Dat blijft een fascinerend wonder, zeg ik dan maar. Een wonder dat overigens in de dierenwereld in diverse vormen voorkomt. Denk aan de paling die oceanen doorkruist, en aan andere vissen. Denk aan de bijen die vanuit een flinke regio moeiteloos hun eigen korf terugvinden. Denk ook aan trekvogels die op aangeboren vermogen trefzeker gigantische routes afleggen. En in het voorjaar zitten diezelfde zwaluwen weer bij ons onder de carport. Mysteries die natuurlijk vragen om een oplossing!
Aangeboren
Heel vroeger dachten de mensen dat de zwaluwen ’s winters een soort winterslaap hielden, dat ze zich ergens ingroeven in de modder, of zelfs dat ze op de maan overwinterden. Pas in de 19e eeuw ontstond enig idee over de vogeltrek. Er zijn talloze onderzoeken en wetenschappelijke proefnemingen uitgevoerd om het raadselachtige verschijnsel te verklaren. Veel van die proeven zijn uitgevoerd met postduiven, omdat die makkelijk handelbaar zijn. Men ging er daarbij vanuit dat het oriëntatievermogen van postduiven overeenkomt met dat van trekvogels. Het is overigens nog maar de vraag of dat correct is: duiven kunnen vanaf een willekeurige plaats hun thuishonk terugvinden, terwijl de meeste trekvogels een bepaalde route heen en weer kunnen vliegen. Hoe het ook zij, in beide gevallen kun je vaststellen dat het vermogen aangeboren is, het zit ze in de genen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit een beroemd experiment met spreeuwen. In de herfst werden honderden spreeuwen in Nederland gevangen, vervolgens per vliegtuig naar Zwitserland gebracht en daar losgelaten. Wat gebeurde er? De jonge spreeuwen kozen de richting die ze vanuit Nederland zouden nemen: zuidwest. Ze kwamen tenslotte in Spanje terecht. De oudere, ervaren vogels corrigeerden al snel hun richting en bereikten toch hun traditionele wintergebieden: West-Frankrijk en Zuid-Engeland.
Bij postduiven zien we net zoiets. Jonge duiven beschikken in aanleg over het vermogen hun thuishonk terug te vinden, maar ze hebben daar aanvankelijk wel moeite mee. Pas na de nodige training en ervaring gaat dat vlotter.
Zon en sterren
Postduiven en veel trekvogels maken gebruik van de zon. Dat staat wel vast. Hoewel? In mei 2012 schreef de heer W.G. van Laren een stuk in Het Spoor der Kampioenen (nr. 19) waarin hij de zon als hulpmiddel bij de oriëntatie afwijst. Volgens hem heeft de duif geen biologische klok en is het onmogelijk dat het dier “een gegeven hoek met de zon kan aanhouden”, want dan gaan we “de duif eigenschappen toedichten, die niet thuishoren bij de vermogens van dieren.” Op de opvatting van de heer Van Laren komen we straks terug.
Dat hij hier de plank misslaat, weet iedere duivenmelker. Blauwe stukken in de lucht en een heldere zon staan garant voor een vlotte vlucht. Met veel hoge bewolking gaat het ook nog goed; de vogels zien meer zonlicht dan wij. Maar bij een volledig donkergrijze lucht gaat het mis. En ook bij dichte mist. Geen twijfel: de postduif heeft zonlicht nodig bij zijn wonderlijke kunstje.
Met wetenschappelijke experimenten is dat ook overtuigend aangetoond. Zowel met trekvogels als met postduiven heeft men de stand van de zon kunstmatig veranderd en vervolgens vastgesteld dat daardoor de navigatie eveneens veranderde. Rond een hok met ervaren postduiven werd met behulp van spiegels en dergelijke de stand van de zon bijvoorbeeld 6 uur opgeschoven. Toen de duiven vervolgens op enige afstand gelost werden, kozen ze aanvankelijk een richting die afweek van de juiste en die precies overeenkwam met die kunstmatige zon.
Trekvogels die ’s nachts vliegen maken op vergelijkbare wijze gebruik van de sterrenhemel. Men liet ze op stempelkussens bewegen onder een nagebootste hemel. Uit de afdrukken van hun poten kon je opmaken dat ze een duidelijke voorkeur hadden voor hun normale trekrichting. Toen de sterrenhemel 90 graden werd gedraaid, veranderde de richting waarheen ze wilden vliegen ook 90 graden.
Magnetisme
Postduiven maken dus gebruik van de zon, maar ook van het aardmagnetisme. Dat laatste is eveneens overtuigend aangetoond door een groot aantal wetenschappelijke proefnemingen. Op verschillende manieren werd het magnetisch veld rond het duivenkopje veranderd of verstoord, met als gevolg dat na lossing op flinke afstand de duif een navenant veranderde of geheel verstoorde richting koos.
Eerder genoemde W.G. van Laren houdt het in zijn artikel “Hoe vindt de postduif zijn weg” exclusief op het aardmagnetisme. In zijn uitleg maakt hij onderscheid in een X-component die noord-zuid gericht is, en een Y-component die oost-west gericht is. De duif zou dan op de lossingsplaats kunnen aanvoelen dat hij zowel naar het noorden als naar het oosten getrokken wordt, om in de buurt te komen van de vertrouwde magnetische waarden rond zijn thuishonk. Klinkt plausibel, moet waarschijnlijk nader onderzocht worden (de poging die hij zelf gedaan heeft, is kennelijk mislukt). Vervolgens hanteert de heer Van Laren een vreemde redenatie. Alle andere mogelijke factoren worden door hem resoluut afgeserveerd. In een aantal gevallen heeft hij natuurlijk gelijk. De duif onthoudt niet alle bochten die de vervoerder maakt. De duif zit niet met een soort elastiek aan zijn hok vast. De duif is niet in staat zijn hok te ruiken (zoals een Italiaanse onderzoeker dacht toen duiven met een doorgesneden reukzenuw moeite hadden hun hok terug te vinden). Maar in het geval van de zon is zijn belangrijkste argument, als hij vastloopt met de vraag hoe de duif dat dan precies doet met die zon, dat hiervoor het dier vermogens moet hebben “die niet bij dieren horen”. Wonderlijk selectief redeneren, want datzelfde geldt natuurlijk evenzeer voor het aardmagnetisme! Dat het een rol speelt is duidelijk, maar hoe de duif die magnetische componenten precies verwerkt, blijft een raadsel. Hij denkt zelf aan een orgaantje in de hersenen. Kortom: eveneens vermogens “die niet bij dieren horen”.
Landschap
Vogels hebben ogen waarmee ze aanzienlijk beter en scherper waarnemen dan wat wij doen. Trekvogels maken gebruik van kustlijnen en landengtes. Ervaren duiven maken gebruik van herkenningspunten in het landschap. Ze herkennen veel details en dat geldt zeker voor de omgeving van het eigen hok.
Een paar jaar geleden stond er een smalend stukje in de krant: postduiven vliegen gewoon langs spoorwegen en snelwegen naar huis. Engels onderzoek zou dit hebben aangetoond. Er stond niet bij dat in dit onderzoek de duiven slechts enkele tientallen kilometers werden weggebracht. Geen wonder dus dat ze gewoon de bekende snelweg namen, en ook nog de juiste afslag…
Magie
We kennen dus een aantal factoren die bij het oriënteren en navigeren van postduiven een rol spelen: het zonlicht, het aardmagnetisme en het landschap. Dit weten we. Meer niet. Hoe de duif met hulp van deze factoren (en misschien zijn er nog wel meer waar wij nog geen idee van hebben!) het telkens weer voor elkaar krijgt om razendsnel de juiste richting te vinden, dat weten wij gewoon niet. Wij kunnen niet in het kopje kijken, en zo is het nog steeds. Het blijft magie.
Ook W.G. van Laren heeft het raadsel niet opgelost. We wisten al lang dat het aardmagnetisme een rol speelt. Hij heeft hooguit met zijn onderscheid in een noord-zuid-component en een oost-west-component in het magnetisch veld die rol iets concreter ingevuld. Maar het blijft een hypothese die verder onderzocht en onderbouwd moet worden en die het geheim van het duivenkopje nog helemaal niet oplost. En trouwens, er is nog zoveel dat wij niet begrijpen. Van Laren zegt het zelf: we begrijpen ons eigen brein niet eens. En kijk eens bescheiden naar de oneindigheid van het heelal, of naar de onvoorstelbare nano-technologie…
Het vermogen van postduiven, of van trekvogels, of palingen, of honingbijen, het is allemaal van die andere orde, die andere dimensie. Dat denk ik. Natuurlijk proberen we er steeds wat meer van te begrijpen, maar ik heb het idee dat naarmate we verder komen het geheim steeds groter wordt. Onlangs stond er nog een stuk in de krant over wetenschappers die ruzie maken over de bovensnavel van de postduif…