Doet de duif het met de snavel of met de ogen of….....
Dat postduiven gebruik maken van het magnetisch veld, is al vijftig jaar bekend. Maar hoe kunnen vogels dat aardmagnetisme waarnemen? Een paar jaar geleden dacht een groep biologen uit Frankfort deze vraag te kunnen beantwoorden. Duiven hebben in hun bovensnavel ijzerhoudende deeltjes die vastzitten aan het uiteinde van zenuwen. Daarmee voelen ze het magnetisme aan. Vorig jaar werd deze mogelijkheid grondig onderuitgehaald door een onderzoeksteam uit Wenen. Heel precieze studie van een aantal snavels bracht aan het licht dat er wel ijzerdeeltjes in de snavel zijn te vinden maar dat die niet verbonden zijn met zenuwen. Die ijzerverbindingen zitten in beweeglijke cellen van het afweersysteem en die vind je trouwens in het hele lichaam. Dus weten we nog niet hoe duiven veranderingen in het magnetisch veld precies waarnemen. Afijn, dat werd nog een flinke ruzie, want die onderzoekers uit Frankfort waren het hier helemaal niet mee eens. Enzovoort
Zo precies wordt tegenwoordig onderzoek gedaan naar het oriëntatievermogen van onze duiven. Hoe keek men vroeger aan tegen dat wonderlijke verschijnsel?
Rond de opvattingen over het oriëntatievermogen van onze postduif doet zich iets eigenaardigs voor. Naarmate we er door wetenschappelijk onderzoek meer van af weten, lijkt het wel of het raadsel groter wordt! Dat is vreemd, je zou andersom verwachten, namelijk dat we langzamerhand dit raadsel ontsluieren en redelijke verklaringen gaan geven voor het vermogen van onze vogels. Niet dus, het blijft een wonder, en dat is maar goed ook.
In de 19e eeuw beschikte men over geen enkele wetenschappelijke aanwijzing betreffende het oriëntatievermogen van postduiven. De duivenhouders merkten dagelijks waartoe de duiven in staat waren en vanaf het midden van de eeuw, toen de Belgen rond 1850 de echte “reisduif” hadden gefokt, is dat vermogen zo ongeveer constant gebleven. Je zou verwachten dat ze in die tijd dit wonder als een soort magie, een soort onverklaarbaar instinct zouden zien. Niks hoor!
Lichte ogen
De meeste duivenmelkers uit die tijd moesten niets hebben van dat mysterieuze instinct. De Belg Tegetmeier vergelijkt in 1871 postduiven met trekvogels. Trekvogels hebben een instinct voor één bepaalde richting, maar duiven kunnen uit alle richtingen hun huis vinden. Duiven moet je dresseren, anders gaan ze verloren. In mist en donker vliegen duiven niet, omdat ze dan onvoldoende zien. Dus trekvogels vliegen op blind instinct en postduiven gewoon op hun ogen, hun gezichtsvermogen!
De Engelsman Sutherland deed wat proeven in die zelfde tijd en ging twijfelen. Hij bracht negen vrijwel ongetrainde duiven van diverse eigenaren 125 kilometer weg en liet ze bij slecht, mistig weer los. Enkele daarvan kwamen niettemin de volgende ochtend terug. “Er moet dus iets anders in de zaak werkzaam zijn dan het gezicht alleen. (…) ik geloof dat het verstand er nog meer toe doet.”
De Utrechter Liese schreef in 1872 een soort handboekje over duiven. Hij denkt ook dat de duiven het met hun ogen doen. De duiven vliegen net zo lang rond in steeds grotere cirkels tot zij iets bekends zien. Daarom zijn hun ogen ook zo belangrijk. Liese heeft een voorkeur voor lichte ogen, daarmee kunnen ze verder kijken! Duiven hebben nou een maal betere ogen dan wij. En bovendien: ook wij kunnen het Himalaya-gebergte op 320 kilometer afstand nog met het blote oog zien…
Luchtdruk
De Vlaming Silvain Wittouck schreef tussen 1878 en 1924 regelmatig over duiven en de postduivensport. Hij is een betrouwbare bron is als het om de geschiedenis van de Belgische “reisduif” gaat. Met het oriënteren van de vogels heeft hij het evenwel moeilijk.
Hij beweert bij hoog en laag dat er geen sprake is van een of ander magisch instinct. Het gaat gewoon om het gezichtsvermogen, het vernuft en het geheugen. Bij het eerste opleren moet de duif zoeken en rondjes vliegen. Daar kun je al aan zien dat het niet instinctief gaat… Als je de duiven steeds tien of twintig kilometer verder weg brengt, herkennen zij de eerdere lossingsplaatsen. Door veel africhting en oefening onthouden zij de route. Na voldoende africhting kiezen duiven direct de goede richting. En daarbij helpt hun “dampkringsgevoel”. Duiven hebben namelijk een “grote fijngevoeligheid aan de dampkringsdrukking”. Bij een weersomslag willen ze in bad: er komt regen. Duiven voelen dus de luchtdruk veranderen.
Vernuft
Deze wonderlijke redenatie over de luchtdruk heeft Wittouck nodig omdat hij er met het gezichtsvermogen alleen natuurlijk niet uitkomt. Want een duif met ervaring tot Orleans kan ook de weg vinden als hij ineens vanuit Bordeaux wordt gelost. Alleen al door de bolvormige aarde kan de duif vandaar nooit Orleans zien, geeft Wittouck toe. Gezichtsvermogen en geheugen werken dan dus niet. Dan moet de duif het hebben van zijn fijngevoeligheid voor de luchtdruk en natuurlijk van zijn “vernuft”. Verdere toelichting ontbreekt.
Wittouck liet duiven die altijd vanuit het zuiden hadden gevlogen, los in Rotterdam, dus vanuit het noorden. En verdraaid: ze kwamen gewoon terug! Ook hier vervalt hij in vage verklaringen: “door de indruk van de lucht die op haar werkt. (…) …om zeggens voortgetrokken door haar natuurlijk instinct of ingeborenheid.” Dus toch?
Nee, hij blijft volhouden: instinct werkt bij trekvogels, niet bij duiven. De zwaluw vliegt zonder enige africhting naar Afrika heen en weer. Maar een niet getrainde duif die in zijn eentje wordt gelost op 250 kilometer zal zijn hok niet vinden. Zegt hij.
Oorlogschip
Dat training voor postduiven noodzakelijk is en dat getrainde duiven tot veel meer in staat zijn dan ongetrainde, weet iedere duivenmelker. Dit feit werkt dus verwarrend bij de verklaring van het oriëntatievermogen.
Denk aan die verplaatsbare hokken die werden gebruikt in de Eerste Wereldoorlog. Goed getrainde duiven die na verplaatsing van het hok zorgvuldig werden uitgewend en opgeleerd, vonden het hok op de nieuwe locatie terug. Ook op oorlogsschepen gebeurde dit: na flinke training konden elders losgelaten duiven hun moederschip terugvinden, ook als dat verplaatst was. Je zou inderdaad haast gaan denken dat duiven het dus allemaal met hun blote ogen klaarspelen. En natuurlijk speelt dat gezichtsvermogen enkele tientallen kilometers rond hun hok ook een belangrijke rol. Maar als ze verder weg, op een voor de duiven onbekende plek worden losgelaten, kunnen ze hun “home” natuurlijk niet zien en moet het dus anders werken.
Wetenschap
In loop van de 20e eeuw is proefondervindelijk vastgesteld dat de postduif bij het oriënteren gebruik maakt van diverse factoren. Duiven hebben een zonnekompas. Als je dat in de war brengt, vliegen ze verkeerd. Bovendien zien ze meer lichtschakeringen dan wij; bij bewolking maken ze toch gebruik van het zonlicht. Voorts zijn duiven gevoelig voor het aardmagnetisch veld. Als je dat verstoort, hebben ze grote moeite met de oriëntatie. En als je een duivenhok vele honderden kilometers verplaatst naar een plek met ongeveer dezelfde magnetische waarden, zoals in Amerika uitgeprobeerd, dan zijn de duiven uit dat hok daar direct gewend. Wonderlijk.
Verder maken postduiven bij een wedvlucht gebruik van opvallende elementen in het landschap. Het laatste stuk van de vlucht herkennen ze de omgeving en vliegen dan vaak dezelfde route.
Waar de wetenschappers zich de laatste jaren vooral druk over maken is de vraag hoe dieren het aardmagnetisme waarnemen. Het gaat bij die magnetische waarden natuurlijk om een relatief zwak signaal. Het geheimzinnige ontvangstsysteem moet dan ook nog zeer kleine variaties signaleren. Behalve de genoemde minuscule ijzerdeeltjes (magnetiet), al of niet in de snavel, een methode waar dus geen licht aan te pas komt, denkt men ook aan de ogen van de vogel. In het netvlies wordt een ingewikkelde chemie van moleculen en elektronen onderzocht, een proces waar wel zonlicht bij nodig is. Onderzoekcentra over de hele wereld zijn hierbij betrokken, en ze zijn er nog lang niet uit. Maar ook al zouden ze die waarnemingsmethode precies kunnen ontrafelen, dan weet je eigenlijk nog niet veel. Dat zeggen de wetenschappers zelf ook…
Zeer recent is in Amerika nog weer iets nieuws ontdekt: duiven kunnen geluidsgolven met heel lage frequenties horen, infrasoon geluid of infrageluid. Die geluidsgolven gaan over duizenden kilometers. Volgens sommige media is daarmee het raadsel opgelost! Daarover in de volgende sub-rubriek.